OPNIEUW LEREN VLIEGEN

in gesprek met Bauke Lievens

Begin juli stond voor het eerst een voorstelling van Festival Perplx in de Scala: Raphaël van Alexander Vantournhout en Bauke Lievens. Omdat we nogal wat overeenkomsten vermoeden tussen hedendaags circus en sociaal-artistiek theater, trokken we met Bauke de circuswereld in.

Bauke Lievens

Hoe oud is circus eigenlijk?

Bauke: “De technieken zoals acrobatie en jongleren bestaan al eeuwenlang. Je vond ze al bij de Romeinen. Maar met de term ‘circus’ bedoelt men meestal het ‘moderne’ circus. Dat begint op het einde van de achttiende eeuw in Engeland. De Britse militaire ruiter Philip Astley wilde veel geld verdienen en hij richtte een paardenrijschool op, een beetje buiten Londen. Als vorm nam hij een cirkel van dertien meter diameter. Dat zorgt voor de perfecte middelpuntvliedende kracht waardoor een ruiter rechtop kan staan op de rug van een paard. Het is nog steeds de standaardmaat voor een circusarena. Gaandeweg ging Astley shows organiseren waar de ruiters hun kunsten toonden. Het was entertainment voor de Londense burgerij. En die betaalde er veel geld voor. Later voegde hij aan de arena een scène toe en verrijkte hij de shows met pantomime, clownspel… Het moderne circus was geboren.”

“In de grote Europese steden ontstonden daarop de stenen circussen. In Frankrijk zijn er nog veel. Bij ons is het wintercircus in Gent heel gekend. Het zijn ronde gebouwen met een scène, het model van Astley. De stedelijke burgerij ging er tegen flinke betaling naar het circus kijken. Intussen exporteerden een aantal ruiters van Astley zijn model ook naar Amerika. Daar waren toendertijd de catshows heel populair, een soort rondreizende tentoonstellingen van wilde dieren in kooien op wielen die vanuit de kolonies waren meegebracht. Het circus begon er zich eerst mee te vermengen, en slorpte ze tenslotte op. Dit is de intrede van de dieren in het circus. Het illustreert ook de connotatie van het circus als de plek waar je het nieuwe, het ‘exotische’ te zien krijgt. Kunstlicht bijvoorbeeld werd voor het eerst in het circus tentoongesteld. Of denk aan de freaks. Het concept van de freakshow komt uit deze periode van het Amerikaans circus. Maar het was ook de periode van het beginnende kapitalisme natuurlijk. Voor de onderling concurrerende circusgezelschappen in Amerika werd snel duidelijk dat rondreizen de inkomsten kon vergroten. Door van stad naar stad te trekken konden nieuwe mensen worden bereikt. Zo ontstond het model van het rondreizende circus, en de tent. Vanuit een kapitalistische expansiedrang eigenlijk. De intrede van de trein maakte de hele grote rondtrekkende circussen als Barnum & Bailey mogelijk, met tientallen wagons.”

Aan de rand

“Dat model van het rondreizende circus in een tent kwam in de tweede helft van de negentiende eeuw in Europa terecht. Omdat er voor de hele karavaan weinig plaats was in het centrum, sloeg het rondreizende circus zijn tenten vaak op aan de rand van de stad. Dat zorgde mee voor een evolutie van het circus van een vorm van duur entertainment voor de stedelijke burgerij naar een meer volkse vorm van vermaak. Er brak voor de rondtrekkende circussen een gouden tijd aan die tot begin de jaren zestig zou duren. Vanaf dan begon het achteruit te gaan, door verschillende factoren. De olieprijzen stegen, de taksen op arbeid en de controle op zwart werk namen toe, de televisie nam de rol over van de plek waar mensen nieuwe dingen konden ontdekken… Tegelijk zorgde dit voor een tegenbeweging. Geïnspireerd door de ideeën van mei ‘68 gingen veel jonge theatermakers in Frankrijk op zoek naar manieren om theater dichter bij de mensen te brengen. Ze wilden weg van het grote gewicht van de tekst en de mise-en-scène die het theater beheerste en begonnen dingen van het circus over te nemen: de tent, het rondreizen, de ‘baraque foraine’. Hun agenda was maatschappelijk en politiek, hun strategie vond je bij ons bijvoorbeeld in het theater van Vuile Mong. Op hun beurt gaven ze een belangrijke input aan het circus dat op dat moment eigenlijk op sterven na dood was. Dat was het begin van de ‘nouveau cirque’, dat zich naast het traditioneel circus ging ontwikkelen. Nouveau cirque kenmerkt zich door de intrede van de ‘narratieve dramaturgie’. Dat betekent dat het vertellen van een verhaal centraal komt te staan, in de plaats van de opeenvolging van acts. Een andere grote verandering was de multidisciplinariteit. Elementen uit dans, theater, video, de beeldende kunsten, … kwamen het circus binnen.”

Was het ook het begin van het commerciële circus, zoals Cirque du Soleil?

“Eigenlijk is Cirque du Soleil helemaal niet vanuit een commercieel denken ontstaan. Integendeel. Cirque du Soleil was in Canada net een van de groepen die onder impuls van de ideeën van mei ’68 is ontstaan. Dat was in aanvang een heel anarchistisch collectief van mensen die het anders wilden doen. Door die hele neoliberale Amerikaanse en Canadese context is dat verhaal anders geëvolueerd en nu is het een commercieel bedrijf.”

“In deze periode ontstonden in Europa ook de circusscholen waar mensen die niet uit een circusfamilie kwamen circus konden leren. Ze droegen bij tot de professionalisering van het circus. Aan het begin van de jaren tachtig openden Académie Fratellini en Ecolé de Sylvia Monfort de deuren, beide in Parijs. In 1985 opende de eerste door de staat gesubsidieerde circusschool in Europa in Châlons en Champagne, in Frankrijk. Het is nog steeds een van de grootste, en de enige in Europa waar je ‘voltige’ kan leren, trucjes op de rug van een paard. Al die gezelschappen van de nouveau cirque, dat zijn allemaal studenten die afstuderen van die school in Châlons. Het probleem is dat er in die scholen een grote verwarring is over wat dat is, circusartiest zijn. Veel van die scholen zeggen dat ze makers opleiden, maar eigenlijk trainen ze vooral uitvoerders. Je krijgt dan jonge mensen die afstuderen en in collectieven beginnen samenwerken, maar er is niemand die met de nodige afstand kan kijken. Daarom ben ik dramaturg in het circus geworden. Ik onderzoek de verschillende manieren van circus maken, ondertussen niet enkel als dramaturg maar ook als maker van mijn eigen werk, samen met circusartiest en danser Alexander Vantournhout.”

De mythe van de vrijheid

Ondanks de belangrijke vernieuwingen van de nouveau cirque is er voor Bauke nog een groot verschil met wat ze ‘hedendaags circus’ noemt. Volgens haar hebben de vernieuwers van de nouveau cirque maar half werk gedaan. Ze voegden een verhalend element toe, maar de acts bleven wat ze waren.
 
“Ook met de nouveau cirque blijft circus heel erg zijn eigen mythe in stand houden dat het een belichaming is van vrijheid. Dat zit bijvoorbeeld in het nomadische, het rondtrekken, de tenten opslaan. Maar veel artiesten denken dat, omdat ze rondtrekken, wat ze in de piste doen automatisch ook een uiting is van die vermeende vrijheid. Terwijl dat vaak niet zo is. Een trapezenummer verbeeldt de ultieme vrijheid, maar het vereist eigenlijk een zeer grote discipline en dus onvrijheid om dat te kunnen. Tegelijk zijn deze acts meer dan vorm, meer dan trucjes, ze staan natuurlijk ook voor iets. Acts als de menselijke kanonskogel of de leeuwentemmer verwijzen naar de mens als supermens, de mens die kan vliegen, die kan heersen over de natuur. Ze verbeelden een wereldbeeld, en niet toevallig dat van de beginnende moderniteit, de periode waarin circus ontstond. De mens geloofde toen nog dat alles mogelijk was, dat hij zich zou kunnen bevrijden van al zijn beperkingen. Met andere woorden: veel circus verwijst ook nu nog naar een wereldbeeld dat al lang voorbijgestreefd is. Maar omdat het circusonderwijs nog steeds gericht is op het aanleren van de trucjes, zonder stil te staan bij wat ze betekenen, reproduceert het hele systeem constant zichzelf.”

“Als je er met de bril van de kunstgeschiedenis naar kijkt, zit circus zit nu in de tijd van het modernisme in de kunst. In de tijd van de beginnende experimenten, van het zoeken naar abstractie. Zo krijgt in het hedendaagse circus het lichaam weer een centrale betekenis. Het staat niet meer symbool voor iets anders. Circus zoekt ook weer de rituele roots van theater met haar verbindende, fysieke communicatie tussen speler en toeschouwer, en combineert die met elementen uit performance art en dans – de nadruk op het proces, op eenmaligheid, op hier en nu… Tegelijk is er een hernieuwde aandacht voor technieken. Je ziet veel monodisciplinaire voorstellingen ontstaan, bijvoorbeeld met alleen maar jongleurs, maar helaas nog steeds zonder veel inhoudelijke reflectie.”

Beschouw je jullie werk als kunst?

“We vertrekken in elk geval vanuit het circus. Maar we willen het herdefiniëren. Niet als een repertoire aan technieken. Maar als een onderzoek naar een andere relatie tussen een lichaam en een voorwerp. Wat zijn de verschillende relaties die je kan hebben met de trapeze, in plaats van die ene truuk te blijven herhalen die we al honderd keer hebben gezien. Lichaamsbewustzijn in plaats van lichaamsbeheersing. Dit is wat Alexander Vantournhout en ik hebben willen thematiseren met onze voorstelling Aneckxander. Daarin wordt een bepaalde frase telkens weer herhaald, maar iedere keer wordt een object toegevoegd – bokshandschoenen, Buffalo schoenen…
Het is ook tijd voor andere, meer actuele inhouden en mensbeelden in het circus. Niet dat van de mens als supermens, maar bijvoorbeeld ook het tragische wereldbeeld. De postmoderne mens die probeert, maar die steeds zal mislukken. Dat sluit nauwer aan bij onze levenservaringen, bij hoe wij zijn als mensen. Of misschien kan het circus de plek zijn van de verbeelding van het metamodernisme, het utopisch denken dat je langzaam voelt terugkomen, de hernieuwde hoop, voorbij het postmodernisme. De grond waarop we staan is dan wel doordrongen van ironie, maar dat mag ons niet weerhouden om te hopen, ons te verbinden met mensen, een nieuw voorstel te doen, iets voor de toekomst te formuleren. Om opnieuw te leren vliegen.”

interview Joon Bilcke