De spelende mens

Dramaturg en pedagoog Geert Opsomer over samen spelen en moeilijke rebellie.


Ondanks de vele onderlinge verschillen ontstond tijdens de ontmoeting tussen de Zorgelozen en de Kortrijkse ketten van TransfoCollect dit voorjaar al snel een speelse chemie. Daar heeft Geert Opsomer, die mee aan de wieg stond van TransfoCollect en een gewaardeerd klankbord is in het traject van de Unie, misschien wel mee te maken.

Geert Opsomer beweegt zich al meerdere decennia in de coulissen van ons theater en is daar niet voor één gat te vangen. Straks zwaait hij af als docent aan het Ritcs, hij wijdde meerdere generaties studenten in in de culturele studies aan de KUL en als artistiek leider van het Gentse kunstencentrum Nieuwpoorttheater nam hij de Unie tussen 2000 en 2008 mee in het openbaar en artistiek onderzoek dat hij er uitzette. Al die jaren was hij mentor en dramaturg voor tientallen projecten van even zoveel makers en compagnieën. En tien jaar geleden richtte hij mee TransfoCollect op: geen school, geen gezelschap, maar een club daar ergens tussen.

Vanuit welke noodzaak is TransfoCollect ontstaan?

Geert Opsomer: “Dat gaat eigenlijk meer dan twintig jaar terug, toen ik als docent aan het Ritcs in Brussel het idee had om te beginnen met wat ik ‘de Transitzone’ noemde. Het stoorde me dat in Brussel veel jonge mensen rondliepen van alle mogelijke kleuren, gestalten, talen en culturen. Maar omdat wij in de jaren negentig door een trechter keken naar het Vlaamse theater, kwam het niet bij ons op dat die misschien ook in een kunstopleiding zouden kunnen terechtkomen.”

Welke trechter bedoel je?

“Als je uit Dendermonde of uit Sint-Niklaas kwam was je oké. Maar voor wie uit Brussel kwam en minder goed Nederlands sprak, of met een Frans accent, was de toegang tot de opleiding niet evident. En al zeker niet voor straatkinderen die bezig zijn met breakdance of rap of voor mensen uit de onderklasse, gasten die zich moeten reppen om aan eten te geraken en die niet geacht worden bezig te zijn met cultuur. In 1994 organiseerde ik mee ‘City of Cultures’, een conferentie die er kwam naar aanleiding van de evaluatie van het eerste Brusselse Kunstenfestivaldesarts. Dat wilde de aandacht vestigen op culturele diversiteit, een woord dat toen nog niet veel viel. Maar hoewel in Brussel toen al de helft van de bevolking een band had met een andere cultuur, was dat totaal niet terug te vinden in de programmatie van het festival. Daarom nodigde ik kunstenaars uit die in andere steden al verder stonden met het realiseren van een interculturele artistieke praktijk, om te komen vertellen over hun ervaringen en om te inspireren om ook bij ons iets in die richting te laten gebeuren. Ik vroeg aan Willy Thomas, Nedjma Hadj en Kadi Abdelmalek van het toenmalige Dito’Dito om mee het idee van een Transitzone, een meer open pedagogisch model, te helpen ontwikkelen. Ook bij het Ritcs was er interesse, maar niet om de school helemaal om te vormen. Toen daaropvolgend Dito’Dito onderdak kreeg bij de KVS en ik aan de slag ging bij Nieuwpoorttheater, ging ik daar het Transitzone-idee verder onderzoeken met groepen als de Unie, CirQ en Union Suspecte, die een fantastische jongerenwerking hadden die ze helaas te vroeg hebben afgestoten. Toen ik na Nieuwpoorttheater terugkwam op het Ritcs zocht ik Haider Al Timimi op, die nu artistiek directeur is van Theater Antigone. Hij had zelf zijn artistieke weg gezocht vanuit de jongerenwerking van Union Suspecte, en ik vroeg hem of het moment niet rijp was om in Brussel iets gelijkaardigs te beginnen. Ik werd daarin gesterkt door de theatermakers die ik in Kinshasa, waar ik in die tijd een aantal keer naartoe was gegaan, had leren kennen. Toen die voor de voorstelling Livre d’Or in Brussel waren, vroegen zij zich af waar de diaspora was, waarom die niet deelnam aan cultuur. Dus ja, we wilden dat een kans geven: een progressieve, interculturele, emancipatoire beweging van makers van alle soorten geledingen, een soort school.”

Maar dan buiten de school?

“Ja, omdat het instituut ‘school’ in de jaren dat ik het ken steeds minder vrij is geworden. ‘Scholè’ betekent ‘vrije tijd’ in het Grieks. Maar je zou het eigenlijk moeten vertalen door ‘eigen tijd’. Je krijgt je eigen tijd om te leren én je doet dat samen met mensen die je het leren aanbrengen in een relatie die niet door machtsrelaties of administratieve relaties wordt gestuurd. Maar in onze neoliberale samenleving word je opgevoed om te kunnen functioneren in een systeem en de eigen tijd en de vrije zone wordt maximaal ingevuld door regels en administratie. Als er op school budgettaire ruimte is om iemand aan te nemen gaat die bijna altijd naar coördinerende functies, administratie en planning, niet naar pedagogische profielen. Vorig jaar gaven we met TransfoCollect een atelier ‘winterschool’ binnen het Ritcs. Er stond daar een bed, een decorstuk van de musicalafdeling, en een van onze gasten had zich daar een paar keer in gelegd om wat bij te slapen. Dat vond ik logisch. Het aantal brieven dat gestuurd is, het aantal vergaderingen dat daarover is gegaan, mensen die op het matje zijn geroepen om uit te leggen ‘wat die mens in dat bed deed’… Je kan je voorstellen dat zeker ‘outsiders’ hun plaats niet vinden in zo een systeem. Waar het vroeger de geijkte Vlaming was die de inhoud van de school uitpuurde, is het nu de administratie en de beregeling die ervoor zorgt dat bepaalde mensen wel en andere niet de opleiding binnen geraken. Dus is TransfoCollect een soort tussenruimte geworden die nog verband houdt met de school maar er ook relatief los van staat.”

Wat is voor jou typisch TransfoCollect?

“Oei, dat is een vraag van vijf uur. (lacht). Het oordeel uitstellen, ik denk dat dat heel belangrijk is. Iets wat je niet meteen herkent moet je niet meteen veroordelen. Je moet geduld hebben. In TransfoCollect is dat een constante: er is niets dat je herkent, maar je moet dat proberen aan te moedigen en te begrijpen en dan ontstaat er na verloop van tijd een connectie. Ja, het oordeel uitstellen is een heel belangrijk iets, vind ik. Dat is nodig omdat iemand op zijn eigen taal moet kunnen komen. Ik herinner me dat iemand bij ons binnenkwam. “Ik zou graag dansen”, zei hij, “maar jullie zijn bezig met theater en ik weet niet wat theater is.” “Natuurlijk kan je dansen”, zeiden we, “doe maar”, en hij begon te dansen met zijn broer. We hadden een gevechtsscène in het achterhoofd en dat werd dus zo een dansgevecht en voor hij het wist speelde hij theater.”

Vanwaar komt je affiniteit met wat je ‘de outsider’ noemt? Is hun emancipatie voor jou een artistiek of een sociaal verhaal?

“Het is zeker een soort kritiek op het artistieke landschap van de jaren ’80 en haar aura van exclusieve, heilige kunst. Maar het heeft evenzeer te maken met het menselijke aspect, met een zeer grote appreciatie die ik altijd heb gehad voor de volkscultuur. Mijn vader komt uit een arbeidersmilieu en heeft kunnen verder studeren maar bleef heel erg een volksmens. Hij zei altijd, ‘wees maar bescheiden, ga eens kijken in dat of dat café voor je je mond opendoet’. Toen ik op de school in Harelbeke arriveerde, in het vierde leerjaar, was ik de eerste van de klas. Mijn klasgenoten hadden direct iets van, ‘wat een dikke nek’ – ik kwam uit Zwevegem. Ik heb dat alleen maar kunnen keren door te spelen en van alles te organiseren met die gasten, die uit alle mogelijke maatschappelijke geledingen kwamen. Ik geloof nog altijd dat iedereen vanuit wie hij is of wat hij doet een plek kan vinden in een gemeenschap. Ik herinner me Dupont, Pongske, hij kon met moeite lezen en schrijven, hij zat heel erg in de vierde wereld. Ik speelde vaak met hem, hij vroeg me om dingen te lezen, ik had mijn rol en hij ook, we leerden van elkaar.”

“Er wordt nu vaak gesproken over ‘safe spaces’, veilige zones, maar die worden heel erg ingevuld vanuit identiteit – ‘Ik ben een vrouw dus ik moet alleen zijn met vrouwen, dan is het veilig’. Maar alsof het gegarandeerd veilig is als alle vrouwen ter wereld zouden samenzitten? Of alle zwarte mensen. Ik trek het wat op flessen want ik begrijp dat het over macht gaat en dat je af en toe in een machtsvrije ruimte wil vertoeven waar je dingen kan proberen en waar je privileges in vraag kan stellen. Maar als pedagoog kan je ook een andere safe space creëren, waar iedereen voelt dat het geheel een safe space is. Als mensen dat voelen kan je overgaan tot een ‘brave space’, een moedige ruimte, waar je je ondersteund weet, waar er een vangnet is, waar je weet bij wie je voor wat terechtkan.”

Entraide

“Als er zo een safe space is dan kan daarin een ‘entraide’ ontstaan. Dat is een term van de Russische anarchist en bioloog Peter Kropotkin, en een kritiek op de sociaal darwinisten. Die pasten het principe van Darwin dat wie het best aan de omgeving is aangepast overleeft, toe op de mens en maakten daar de wet van de sterkste van. Maar Kropotkin zag dat veel diersoorten niet overleven door de struggle for life, maar door elkaar te helpen. Hij zag veel meer ‘entraide’ in de dieren- en plantenwereld dan in de mensenwereld en vroeg zich af waarom daar dan zo weinig werd over gesproken. Volgens hem kwam dat doordat die wetenschappers meestal uit een hogere klasse kwamen, en niet zagen dat er in een arbeidersomgeving waar men meer wordt uitgebuit, enorm veel ‘entraide’ is, wederzijdse hulp. Wat de socialisten en anarchisten vervolgens hebben gedaan, zei Kropotkin, is uit die kleine initiatieven een systeem gebouwd, zoals de syndicaten of de mutualiteit.”

“Onze samenleving van vandaag de dag die vastloopt in neoliberalisme en autoritair leiderschap, heeft wel behoefte aan een gezonde dosis sociaal anarchisme. Als een antigif voor de reus die opstaat, voor de ‘utopie’ van de administratie die gelooft dat je alles kunt oplossen met beregeling. Maar ook voor de ‘utopie’ van een vrije samenleving, van een totaal fout begrepen vrijheid: niet die van ‘ikke ikke ikke en de rest kan stikken’, of zelfs niet alleen die van de filosoof Immanuel Kant (‘mijn vrijheid stopt waar die van een ander wordt geraakt’). Vrijheid in zijn oorsprong is verbonden met vriendschap, met verbinding, iets wat nu wordt afgedaan als negatief voor de vrijheid, je verbinden met iets, je verantwoordelijkheid nemen.”

“Onder de pragmatiek van TransfoCollect zit ook een gesprek over al die dingen. Daarbij proberen we om op een andere manier om te gaan met wat we kennen uit de ‘woke wereld’, wat nu onze taal is om te praten over ongelijkheid en macht. Maar door ook te spreken over herverdeling en sociale aspecten kun je een rijker verhaal vertellen dan ‘jij hoort niet bij mijn identiteit’. Want dat is ook weer een soort conflictmodel. Ik weet, het is delicate materie. Maar ik vind het raar dat de kunstensector zo een woke opstelling als radicaliteit gaat bekijken. Dat is geen radicalisme maar exclusivisme, uitsluiting. Ik hoop dat we die polariserende gesprekken kunnen overstijgen. Natuurlijk geloof ik in de strijd van mensen die voelen dat ze er niet bij horen. Dat gevecht moet gebeuren maar moet gedeeld kunnen worden. Als je echt revolutie wil voeren ga je het met meer moeten doen dan met enkel de vrouwen of mensen met een zwarte kleur. Want waartegen revolteer je dan?”

Wat houdt ‘rebels’ zijn binnen de kunsten dan anno 2022 in? Is er een soort ‘artistieke consensus’ waartegen je kan rebelleren?

“Het is moeilijk om in deze tijd van rebellie te spreken. We zitten aan het begin van een hele beweging, een overgang, en we stellen ons de vraag welke maatschappelijke en artistieke consensus je in vraag moet stellen. Maar het is geen eenvoudig verhaal. In de jaren zestig liepen de structuren mank en we moesten ze kapot stampen. Nu zijn ze heel stevig waardoor we niet denken aan een alternatief model. Misschien is het groeiprincipe dan een van de voornaamste dingen waartegen je kan reageren. Maar anderzijds vraagt zowat elk artistiek huis middelen om te kunnen groeien, ook wij. Je ziet dus eerder het omarmen van een consensus dan dat er wordt tegen ingegaan.”

“Ik denk dat we in de fase zitten van het hergroeperen. Van de kleine schaal een kans geven. Als je kijkt naar de klimaatdiscussie zie je dat de grote autostrades die worden getrokken, zoals de Europese Green Deal belangrijk zijn. Maar je ziet ook dat het systeem niet fundamenteel gaat veranderen. Dezelfde actoren die voor de olie zijn opgekomen, komen nu op voor het klimaat en intussen wordt de kloof groter tussen arm en rijk.”

Is de kleine schaal een overlevingsstrategie in een groter verhaal dat fout loopt, of geloof je dat je van daaruit toch een impact kan hebben op dat grotere verhaal?

“De twee. Er zit voor mij wel een beetje anarchistisch denken in. Het anarchisme is nooit doorgebroken tot het grote systeem, maar wel op kleine momenten en altijd kort. Bijvoorbeeld in de Spaanse burgeroorlog waar in Catalonië raden zijn gevormd die steden bestuurd hebben, waar Franco dan tegen gereageerd heeft met zijn fascisten. Voor mij sluit dat aan bij het denken over ‘commons’, plaatsen die vanuit het gemeenschappelijke worden gedacht. Die dingen zijn klein maar belangrijk en ik geloof dat dat kan doorsijpelen naar een hoger niveau, maar dan heb je andere structuren nodig. Wat David Van Reybrouck doet is belangrijk, die andere manier van vertegenwoordiging opzoeken, andere systemen binnenbrengen tussen de bestaande systemen in. Maar ik denk dat de energie en de stuwingskracht van de kleine micropolitieke constellaties moet komen, en niet van ideeën die van bovenaf worden ingeplugd. Dat moet een leven hebben. En het duurt lang, je moet veel geduld hebben. Toen het socialisme en communisme impact begonnen te hebben in het begin van de 20ste eeuw was dat al een verhaal van honderd jaar micropolitieke verhalen. Dat gaat niet doelgericht maar die energie en dat leven geven sijpelt op een of andere manier wel door. De pedagogie die instituties in vraagt stelt is daar belangrijk in – en we hebben dat te weinig, echt kritische vorming, waar zit dat nog?”

Dus moet er ook op artistiek vlak worden geïnvesteerd in compagnieën en niet alleen in individuele kunstenaars?

“Ja natuurlijk. Er zou meer aandacht moeten zijn voor het stimuleren van omgevingen van kunst, geen instituten, maar omgevingen, communities, groepswerken. Ik voel ook bij studenten een groot verlangen om met mekaar dingen te doen, en niet om zo snel mogelijk in de grote huizen te staan, waar ze elkaar kapot concurreren. De competitiviteit wordt hen opgedrongen maar er is een groot verlangen om met elkaar te werken en elkaar te helpen. Als een sector dat niet veroordeelt als zijnde ‘ketters’ dan zou zich dat kunnen doorzetten op ander plateaus.”

Welke zijn in die context de uitdagingen voor kleine artistieke biotopen als TransfoCollect of de Unie?

“Het eerste wat bij mij opkomt is het ‘in beweging houden’, niet vast komen te zitten. Dat zit in de inventiviteit van wat en hoe je het doet met de mensen, maar ook in hoe je de organisatie in beweging houdt. Anne-Marie Norgeu, die vaak schreef over psychologie en sociaal werk, werkte een tijd in de beroemde psychiatrische kliniek La Borde in Cour-Cheverny in Frankrijk. Ze schreef er een boekje over, Le château des chercheurs de sens – ik vertelde erover tijdens de residentie van TransfoCollect bij de Unie in de paasvakantie. Ze schrijft hoe ‘de club van La Borde’, waar naast veel kunstenaars ook politieke filosofen als Michel Foucault of Gilles Deleuze deel van uitmaakten en waar zowel over de instelling als over de wereld van gedachten werd gewisseld, het instituut in beweging hield. Voor deze wisselwerking gebruikt Norgeu een heel mooi beeld uit het werk van Jean Tinguely, de Franse kunstenaar die machines bouwt die dan zelf beginnen te bewegen. Tinguely was geboren in Zwitserland, vlakbij de plek waar de familie van Josef Mengele woonde, ‘dokter dood’. Hij was de Duitse arts die medische experimenten uitvoerde op Joden en kinderen in Auschwitz. Mengele kwam uit een landbouwersfamilie en wat hij in de oorlog had gedaan was zo een vloek op die familie dat die na de oorlog verhuisde en alles achterliet. Uit de achtergelaten landbouwmachines heeft Tinguely zijn ultieme werk gemaakt, Mengele Totentanz, wel twintig machines in beweging in een heel grote ruimte. Ik heb nooit voor zoiets abstract staan wenen. Het is alsof je het universum ziet stilvallen en weer bewegen, stilvallen en weer bewegen… Norgeu vergelijkt de club van La Borde met de machines van Tinguely. Het instituut La Borde kraakt, het piept, het is altijd maar bezig en als het dreigt stil te vallen is er altijd wel iemand met een beetje olie of er wordt een stuk bijgezet of weggehaald zodat het kan blijven bewegen. Dat is ook een grote uitdaging voor ons, zorgen dat TransfoCollect of de Unie in beweging worden gehouden. Want alles dreigt zich snel vast te zetten, zeker in een samenleving die heel erg op comfort en conformisme is gesteld, waar het ook duidelijk is dat men conformisme vraagt om te professionaliseren. Die twee bewegingen zetten alles vast en de vraag is hoe je de energie van de mensen gebruikt om daar beweging in te krijgen.”

Dat kan niet moeilijk zijn in een context waarin je werkt met mensen die sowieso niet tot de ‘geconformeerden’ behoren?

“Nee he. Dat zou niet moeilijk mogen zijn. Maar het is net de valkuil om iedereen te willen conformeren. En net daarom is het heel belangrijk om te blijven spelen. In zijn zeer boeiende boek Het begin van alles, een nieuwe geschiedenis van de mensheid beschrijft David Graeber hoe de jagende mens wel degelijk aan landbouw deed. Alleen zette hij er zichzelf niet mee vast, hij deed aan landbouw in functie van de seizoenen. Als het sneeuwde trokken de jagers verder tot het weer schoon weer was en ze weer een tijdje ter plaatse bleven en boerden. Volgens Graeber waren ze geen boer, maar speelden ze boer. Ik vind dat een zeer schoon idee. Het is heel belangrijk om dat spelen in leven te houden in de geest van de ‘homo ludens’, de spelende mens van de Nederlandse historicus Jozef Huizinga: voor hem is de essentie dat het spel vrij is, dat je de afloop niet weet. Het spel brengt ook niets op, het gaat niet over winst of competitie, het is een interactie tussen mensen waarbij iedereen op een positieve manier meespeelt. Spel in deze zin vind je in de maatschappij veel te weinig. En ik denk dat deze voorwaarden voor een werkelijk spel ook dezelfde zijn als om te leren.”

www.transfocollect.com

interview Joon Bilcke