De Achterblijvers

een avond met Geert Schuermans, Wim Van Lancker, Pascal Vandeputte en Joost Bonte over een ontluisterend grote groep Belgen die in de kou blijven staan.

Twee miljoen Belgen zijn niet arm, maar één tegenslag – een kapotte auto, ziekte, … – is genoeg om hen over de rand te duwen. Geert Schuermans verzamelde hun verhalen in het zeer lezenswaardige boek De Achterblijvers. Op uitnodiging van de Unie en Avansa Mid- en Zuidwest ging hij over deze onderbelichte maar ontluisterend grote groep landgenoten in gesprek met Wim Van Lancker, Pascal Vandeputte en Joost Bonte.

Als Pascal spreekt, spreekt hij uit ervaring. Hij gleed 15 jaar geleden van de ene dag op de andere in zware armoede, samen met zijn twee kinderen van toen twee en vier jaar. “Het heeft mij elf weken gekost om aan een matras te geraken om mijn kinderen op te leggen slapen. Elf weken! Dan kreeg ik van het OCMW een kortingskaart van 30 procent voor een matras van 30 euro terwijl ik over 32 euro per week beschikte. Dat is keihard in den decor gaan. Dan begin je te vechten om er te geraken”, zo maakt hij meteen duidelijk waar het over gaat.

Pascal had eerder op de radio een interview gehoord met Geert over zijn boek. Hij raakte getroffen door de voor hem zeer herkenbare verhalen. Bij Avansa, waar hij vrijwilliger is, sprak hij Kurt Declercq aan: “Kurt, dat boek, we moeten daar iets rond doen!” Dus zit hij enige tijd later bij de Unie rond de tafel met Geert Schuermans zelf, expert sociaal beleid Wim Van Lancker en Joost Bonte, die het gesprek leidt en meteen bij Schuermans polst naar zijn drijfveer om dit boek te schrijven.

“Dit boek is geboren uit mijn vorige boek, Tubes en Talloren. Daarvoor sprak ik met veel mensen die langskwamen in het buurthuis in Deurne-Noord. Het waren mensen van wie ik wist dat ze in armoede leefden, maar ook mensen daar net boven, die aan één tik genoeg hebben om in de problemen te komen. Dat waren boeiende gesprekken omdat ik er verhalen te horen kreeg die ik als witte middenklasser, in mijn bubbel de juiste cafés in Antwerpen frequenterend, niet hoorde. Toen kort daarop een studie verscheen in opdracht van Decenniumdoelen en Denktank Minerva die inzoomt op deze groep mensen, de ‘lagere middenklasse’, bleek dat liefst over twee miljoen Belgen te gaan. Samen met de mensen in armoede komen we aan drie miljoen, een derde van onze bevolking die het moeilijk tot zeer moeilijk heeft en waar je nooit iets over hoort. Met dit boek wou ik die mensen aan het woord laten.”

Wim Van Lancker werkte mee aan deze studie. Hij is professor sociale wetenschappen, leidt het centrum voor sociologisch onderzoek aan de Leuvense universiteit en is in Bontes ogen “eerder professor armoedebestrijding dan professor armoede.” Hij laat het zich welgevallen. “Ik doe onderzoek naar welk beleid er moet gevoerd worden om mensen vooruit te helpen. Ook deze waar het hier over gaat, die veel minder in beeld zijn dan de groep die in armoede leeft, maar die het niet noodzakelijk veel makkelijker hebben. Want het is niet omdat je net boven de armoedegrens zit dat uw leven plots rooskleuriger is. Die mensen hebben eigenlijk ook te weinig om een treffelijk leven te leiden.”

Jobs jobs jobs

“In het algemeen weten we heel duidelijk dat werk niet de oplossing is voor armoede op maatschappelijk niveau”, antwoordt Wim op de vraag of de vaak gehoorde mantra dat ‘jobs, jobs, jobs’ de uitweg uit de armoede zijn. “Op individueel niveau soms wel. Als individu een job vinden die je de nodige stabiliteit geeft, is zonder meer goed. Maar armoede situeert zich op het niveau van een gezin. Als jij arm bent, zijn je kinderen ook arm. Als jij werkt maar je partner niet en je hebt kinderen dan zal uw job niet volstaan om uit de armoede te blijven, zelfs al verdien je gemiddeld. Op maatschappelijk niveau zal iedereen aan het werk helpen de armoede dus niet oplossen. Dat is een denkfout die veel beleidsmakers maken.”

Maar naast een inkomen verschaft werk mensen ook een identiteit, zo maakt Schuermans duidelijk in zijn boek waarin hij het verhaal van Sofie vertelt. “Ze was mijn leeftijd, 44, en had altijd interimjobs gedaan. Op een bepaald moment had ze eindelijk uitzicht op een vast contract. Na een paar succesvolle testen had ze nog één interview te gaan, maar toen kwam de lockdown en nam dat bedrijf niemand meer aan. Sofie is toen afgegleden in een redelijk zware depressie. Een job gaat immers over financiële zekerheid maar ook over mee kunnen bijdragen aan iets, over iets kunnen opbouwen. Dat is even belangrijk als geld.”

Pascal is het er volmondig mee eens. “Een job is nodig om geld binnen te krijgen, maar is ook meer dan dat. En het moment dat ge afhangt van interim-bureaus hang je aan een koordeke. Dan weet je niet of je de week erop geld zult hebben om eens met je kinderen te gaan zwemmen. Maar als ze je constant van hot naar her sturen, een week wel werk, een week geen werk, … dan verlies je op den duur ook je eigenwaarde.”

“Desondanks is de interimsector met haar dagcontracten en grote onzekerheid nog steeds de snelst groeiende sector. Moet die dan niet aan banden worden gelegd ?” oppert Joost.

“Mja, er is veel miserie met dagcontracten”, stelt Wim, “maar voor studenten is het bijvoorbeeld wel een manier om wat extra geld binnen te brengen. Tegelijk is beginnen met een laag inkomen niet noodzakelijk slecht. Zo lang je de mogelijkheid hebt om dat om te zetten naar iets beters, zoals een vast contract. Maar als dat niet lukt heb je geen enkele vorm van zekerheid en blijf je ter plaatse trappelen.”

Extremen

Doorheen zijn gesprekken stelde Geert vast dat mensen die met dit soort uitzichtloosheid worden geconfronteerd makkelijker extreem, en vaak extreemrechts gaan stemmen. Ze voelen zich in de steek gelaten door de ‘traditionele politiek’. Ook Pascal vindt dat de politiek te weinig rekening houdt met wat in de huishoudens van de mensen gebeurt. “Politiek staat te ver weg van alles. Ze denken alleen economisch. Armoede bestaat al zo lang. Ik zit in verschillende organisaties die rond kinderarmoede werken. Telkens er verkiezingen zijn gaan ze de kinderarmoede aanpakken, maar er verandert niets. Hoe durven ze dat nog uitspreken ?”

Geert snapt waar Pascal op doelt. “Wat jij hier zegt heb ik in alle gesprekken gehoord. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar zo veel mensen geloven er niet meer in, hebben afgehaakt, dat is een enorm probleem. Maar als je dertig, veertig jaar beleid maakt, en als dat beleid ervoor zorgt dat die onderste dertig procent er niet op vooruitgaat, moet je op de duur niet schrikken dat die groep afhaakt, u niet meer gelooft of zich afvraagt wat politici eigenlijk voor hen kunnen doen. Ik maak mij daar enorme zorgen over. Een te grote groep mensen ziet geen alternatief dan een proteststem, vaak ter rechterzijde. Die gaat hen niet vooruit helpen, maar we gaan wel met zijn allen gefopt zijn. Dit is echt een oproep aan de politiek. Goed beleid betekent niet ‘er gemiddeld op vooruit gaan’, ‘gemiddeld’ bestaat niet. Als we nu eens beleid zouden voeren die de groep waarover we het hebben echt vooruit helpt, zou dat voor de ganse samenleving een enorme winst betekenen.”

“Ik ben het niet eens dat politici economisch denken”, zegt Wim. “Want dan zouden ze een goed armoedebeleid voeren. Mijn ervaring is dat beleidsmakers wel heel erg op de korte termijn denken. Op welke manier gaat dit in de kranten staan, ga ik er goed of slecht uitkomen. En ze hebben schrik om de volgende verkiezing de grote groep in de samenleving voor het hoofd te stoten waarvan ze weten dat ze hen pijn kunnen doen: de mondige middenklasser die op tv komt, die een protestgroep opricht als er gesnoeid wordt in de subsidies voor zonnepanelen. Ik zag het bij de voorstelling van de begroting van de Vlaamse regering. Corona slaat een gat in de begroting, dus er moet geld gevonden worden en dat werd onder andere gevonden in de kinderbijslag. Ik dacht, dit meen je nu toch niet. Ik wist dat er de avond voor de nachtelijke begrotingsonderhandeling een voorstel op tafel lag om de dienstencheques iets duurder te maken. ’s Ochtends komt het omgekeerde eruit. Dat kan alleen omdat er een mondige groep van mensen is die van de dienstencheques gebruikmaakt en niets voelt van een euro minder kinderbijslag. Er is bij beleidsmakers grote onwetendheid over wat het is om met heel weinig te moeten rondkomen. Eén euro per kind per maand kan op jaarbasis wel degelijk het verschil maken voor een schoolboek, of een paar schoenen, zoals Joost eens zei.”

Pascal: “Waarom zeggen ze dan dat ze de grote kapitalen gaan aanpakken ?”

Wim: “Omdat dat goed klinkt.”

“Er is een grote kloof tussen lang en kort geschoolden in onze samenleving”, stelt Geert ook vast. “Elke politieke partij wordt geleid door mensen met universitaire diploma’s. Ik heb daar een zeker begrip voor, maar de manier waarop een bepaalde groep in de samenleving staat komt zo niet aan bod.” Waarop Joost een opening ziet: “Dat wil zeggen dat er duidelijk plaats is voor politici met lef die willen opkomen voor die 3 miljoen mensen waar we het de hele tijd over hebben ?” “Dat is zo”, denkt Geert. “Een woord dat heel veel terugkwam in de gesprekken is ‘ongelijkheid’. Laaggeschoolden voelen zich ongelijk behandeld in vergelijking met degenen die meer hebben, die langer gestudeerd hebben. Ik hoor geen enkele politieker dat woord gebruiken. Als politici meer op die waarde zouden duwen dan ben ik ervan overtuigd dat er veel meer mogelijk is dan vandaag het geval is. Maar dan moet je je niet laten afleiden door de identiteitspolitiek van bepaalde andere partijen, zoals partijen ter linkerzijde vaak doen. Dat gaat niet werken. Ik koop ook altijd het origineel.”

Hand in hand

Joost: “Wat die identiteit betreft, in je boek duid je die ruimer dan cultuur en afkomst ?”

Geert: “In mijn gesprekken had iedereen het wel over identiteit, maar iedereen vulde dat voor zichzelf in. Sofie haalt haar identiteit uit ‘witte Vlaming zijn’. Koen, de klusjesman, haalt die heel erg uit zijn job net als Kurt, de hulpdrukker. Identiteit gaat dus zeker niet alleen over cultuur en godsdienst maar bestaat uit veel lagen, als een lasagne. Mensen reageren op dat deel van de lasagne waarop je hen aanspreekt. Eigenlijk wilde ik het over racisme en discriminatie hebben, omdat sommigen er nogal met een gestrekt been durfden ingaan. Maar in wezen ben ik niemand echt fundamenteel racistisch tegengekomen. Mensen beginnen wel altijd in dezelfde situaties racistische taal te spreken: wanneer ze zich achtergesteld voelen tegenover de nieuwkomersgroepen. Zoals wanneer iemand een nieuwe sociale woning nodig heeft en er te weinig zijn. Op dat moment begint men af te geven op nieuwkomers terwijl men in een vrij gekleurde wijk woont en in de feiten zeer goed overeenkomt met de gekleurde buren.” “We moeten gewoon meer uitleggen hoe de dingen zijn”, is Wim overtuigd. “In jouw voorbeeld, zeggen dat er voor sociale woningen geen voorrang wordt gegeven aan nieuwkomers. Uitleggen dat als mensen op straat slapen, we hen wel proberen een dak boven het hoofd te geven waardoor je de indruk kan krijgen dat ze voorrang krijgen. Maar dat dat niet zo is, dat hun nood gewoon groter is, dat die mensen anders op straat slapen. Dit gewoon uitleggen.”

Geert ondervond dat mensen dat ook zelf vragen. “Vaak was ik het heel oneens met wie ik sprak. Pas toen de mensen het boek lazen kwamen ze te weten wat ik zelf van sommige gesprekken dacht. En meestal zeiden ze dat ik hen veel eerder had moeten tegenspreken. Mensen willen niet altijd gelijk krijgen. Ze willen dat er op een volwassen manier met hen wordt gepraat. Politici gaan te veel uit van een of ander louche poll die dan de onderstroom zou moeten beschrijven, maar ze moeten gewoon van man tot man in gesprek gaan, en discussiëren.”

Dat zal de komende jaren zeker nodig zijn wanneer het gaat over dat andere heikele thema, de klimaatverandering en wat ertegen te beginnen.

“Klimaat en milieu is een thema dat mensen enorm boos kan maken”, zegt Geert en Pascal voelt zich meteen aangesproken: “Waarom constant die elektrische auto’s door onze strot rammen terwijl die auto’s zo duur zijn, De Lijn wordt afgebouwd en de treinen rijden rapper achteruit dan vooruit. Ze willen gewoon van ons af, zo voelt dat. Door zo in te zetten op klimaat voelen mensen die het moeilijk hebben inderdaad dat ze helemaal overboord worden gekieperd. Mochten we eerst de armoede aanpakken, en dan over het milieu beginnen…”

Wim: “Klimaat- en armoedebeleid hoeven niet tegengesteld te zijn. Ze gaan hand in hand. Kijk naar de overstromingen in Wallonië. Als je in Verviers langs de ravage van de huizen wandelt, dan loop je ook langs de sociaaleconomische grens van de gemeente. De arbeidershuizen liggen er aan het water, hogerop liggen de betere wijken. Denken dat we door niets aan de klimaatproblematiek te doen mensen in armoede een dienst bewijzen, dat is niet zo. Het zijn mensen in armoede die het eerste slachtoffer zullen zijn, zowel globaal wat zal leiden tot migratie, als lokaal, waar extreme weerfenomenen vooral de mensen zullen treffen die niet de middelen hebben om zich daartegen te wapenen.” “Maar ik begrijp ook Pascal”, vult Geert aan. “Als groepen die het financieel niet breed hebben niet milieubewust kunnen leven omdat dat elke keer een meerkost voor hen betekent, en als die ook nog eens met een moraliserende vinger worden nagewezen door wie dat wel kan, vaak hooggeschoolden die het debat kleuren, is het toch de logica zelf dat er een middelvinger wordt opgestoken. Ook hier is herverdeling niet de oplossing, maar wel een voorwaarde.”

Ter plaatse trappelen

In hoeverre moet de overheid mensen helpen om hun levensomstandigheden te verbeteren ? Of in hoeverre moeten we daarvoor kijken naar de mate waarin ze zelf verantwoordelijkheid opnemen voor hun eigen leven, naar hun ‘veerkracht’, zoals dat heet ? De vraag loopt als een rode draad door de avond.

“Veerkracht”, zegt Pascal, “voor mij is dat: zet een trampoline op 15 centimeter van de grond en spring erop van twee verdiepingen hoog.”

“In de vijftien jaar dat ik in de sociale sector werk heb ik het individualiseren en psychologiseren van armoede enorm zien opkomen”, stelt Geert vast. “Waarmee ik niet zeg dat die psychologische problemen en kwetsbaarheid niet echt zijn. Dat is ook niet zo gek, als je zo veel jaren in onzekerheid leeft, maakt u dat gewoon psychisch kapot. Maar wat mij heel erg boos maakt is dat je in de sociale sector steeds minder pleidooien hoort voor financiële herverdeling. Wat wel meer en meer wordt aangeboden is cursussen veerkracht. Hoe mensen die zijn gevallen weer kunnen opstaan. Ik vind dat wraakroepend. De mensen in mijn boek zijn veel sterker dan ik. Mijn materiële omstandigheden, het netwerk dat ik heb, zorgen ervoor dat ik niet in de problemen raak. Niet mijn individuele kracht, maar alles eromheen, het sociologische. Dat is voor de mensen met wie ik sprak niet anders. We zijn vergeten om in sociologische termen te denken, in termen van structuren. Alles is een individueel slagen of falen. Dat is niet zo.”

Wat Joost op het voorbeeld brengt van de GPMI’s, “de geïndividualiseerde projecten voor maatschappelijke integratie bij de OCMW’s. Mensen worden er soms verplicht om een gezonde woning te zoeken op een woonmarkt die absoluut niet toereikend is. Of iemand wordt verplicht om werk te zoeken maar kan dat niet aannemen omdat ze een alleenstaande mama is die ’s morgens om vijf uur moet beginnen terwijl de kinderopvang nog niet open is. Een heel leger maatschappelijk werkers doet zijn best maar werkt in een systeem dat voor de hele problematiek geen structurele vertaling voorziet in voldoende woningen of kinderopvang 24/24.”

Wim beaamt: “Heel veel van die mensen werken in een omgeving waar ze voor een groot stuk beperkt worden door het grotere beleidskader. Ze helpen iemand om op de wachtlijst voor een sociale woning te geraken, hebben daarmee goed werk geleverd, maar dan moet de mens in kwestie vijf jaar wachten vooraleer hij in de woning kan trekken. Ze werken zo hard maar hebben de hele tijd het gevoel ter plaatse te trappelen, zijn gefrustreerd dat ze het probleem niet kunnen oplossen. Dan zeg ik, je kan het ook niet oplossen zolang de werkloosheidsuitkeringen niet een beetje treffelijker zijn, de kinderopvang niet aangepast is, de kinderbijslag niet meer gericht is op wie het echt nodig heeft, er tekorten zijn aan sociale woningen. Er is een onderscheid tussen structureel beleid voeren en flankerend beleid. ‘Structureel’ betekent minder armoede, minder mensen met een laag inkomen. ‘Flankerend’ wil zeggen dat je mensen met minder materiële en niet-materiële mogelijkheden oplossingen biedt om toch maar waardig te leven. Flankerend beleid is nodig maar als dat niet is ingebed in structureel beleid zal het niet tot echte verandering leiden. Veel mensen in de sociale sector weten dat. Het is hun taak om dit signaal te blijven geven, zelfs tegen beter weten in, tot het ergens doordringt.”

Joon Bilcke

www.stopkinderarmoede.nu