Het vertrouwen in onze politieke en economische systemen staat op een laag pitje. Om het weer op te krikken kunnen we volgens cultuursocioloog Pascal Gielen best inzetten op wat wij burgers zélf in handen hebben. Wat als we onze samenleving op een meer basisdemocratische manier zouden organiseren, als een ‘gemeen goed’? En wat zou dat betekenen voor onze omgang met cultuur en de kunsten?
Over deze vragen schreef Pascal Gielen het intrigerend boekje Vertrouwen. Centraal daarin staat het principe van ‘de commons’ of ‘het gemeen’. Maar wat is dat precies?
Pascal: “’Gemeen’ of ‘meent’ is een heel oud begrip. Het komt voor het eerst ter sprake in de middeleeuwen. De meenten waren bronnen die van niemand en iedereen waren, en waar regels bestonden om die gemeenschappelijk te beheren. Bijvoorbeeld, een bos waar elk gezin elk jaar een boom voor eigen gebruik mocht kappen. Ik ken een dorpje in Frankrijk waar dit nog steeds een gebruik is.
Vandaag is het meest bekende gemeen Wikipedia, waar kennis wordt gedeeld op een manier die niet volgens commerciële principes zoals prijzen of contracten werkt, en die niet door een overheid wordt geregeld. Dat zijn ook de twee voornaamste kenmerken van het gemeen.
Het is belangrijk dat we er ons van bewust zijn dat we nog heel veel gemeen hebben. Want als de markt of de overheid ons in de steek laten, kunnen we enkel daarop terugvallen.”
Bij de markt zie ik een bedrijf, bij de overheid een gemeentebestuur. Wie staat aan het roer van het gemeen?
“In principe u en ik. Alle burgers. Organisaties uit het middenveld, maar ook maar half want vaak zijn die gesubsidieerd en beregeld. Misschien een verrassend voorbeeld zijn de rave party’s waar jongeren zeggen: wij willen feesten, maar volgens onze eigen regels, en niet onder de voorwaarden van de commercie. Maar het gaat ook over burgers die aan tegelwippen doen, over buurtcomités, of de Turkse gemeenschap bij mij om de hoek, die een eigen ruilsysteem heeft voor van alles en nog wat.”
Wat is voor u de intrinsieke waarde van het gemeen?
“In Atlas Shrugged, in de VS het bestverkochte boek na de Bijbel, stelt Ayn Rand, een van de ideologische grondleggers van het neoliberale denken, dat alles in geld uit te drukken moet zijn. Maar stel je voor dat je in een repetitie zit waar alles moet verrekend worden, waar elk woord, elk idee dat je op tafel gooit moet betaald worden. Of aan de andere kant, waar de overheid meeluistert en alles controleert. Dan is er geen leven en geen creativiteit meer mogelijk. Dan is er geen openheid om te freewheelen, geen ademruimte om te zeggen wat je denkt. Het gemeen is de essentie van het leven.”
Meer zelfs, voor u biedt het gemeen een uitweg uit de crisis waarin we zitten?
“We bevinden ons in wat de Italiaanse filosoof Gramsci een ‘organische crisis’ noemde. We hadden een bankencrisis, er was covid, er is de ecologische crisis, er is een mentale crisis met alle burn-outs, … de ene crisis loopt gewoon over in de andere. Het antwoord van onze representatieve democratie en onze neoliberale economie is altijd hetzelfde: bezuinigen en privatiseren – denk aan de zorg. Maar dit zijn oude methodes die de problemen niet meer oplossen. Integendeel, ze zijn er mee de oorzaak van geworden. Ons systeem loopt vast. Voor mij bieden de commons, het denken in termen van het gemeen, een uitweg.
Je ziet trouwens dat niet alleen voor links, maar ook voor rechts en extreemrechts het sociale belangrijker wordt. Ook zij zeggen dat we eigenlijk een commons nodig hebben – maar dan niet een zoals links die voor ogen heeft. Links heeft eigenlijk niet echt een verhaal als het over gemeenschap gaat. Het heeft er zich altijd heel ambivalent tegenover verhouden. Daarom komen de antwoorden die aanslaan bij de bevolking nu toch vooral vanuit conservatie en extreemrechtse hoek. Ze zijn een antwoord op de vereenzaamde mens die een hypercompetitief en neoliberaal beleid ons hebben opgeleverd.”
Volgens u is het alternatief voor de commons een programma à la Trump of Orban?
“Ja, ik noem het repressief liberalisme. Het is een programma dat enerzijds het gedachtengoed van het neoliberalisme wil handhaven, de staat afbouwen en van alles privatiseren – ‘dereguleren’ zoals men zegt, en anderzijds zeer autoritair optreden, ons politiek bestel ‘ondemocratiseren’. In onze deliberatieve democratie is inspraak en overleg belangrijk. Dat model staat onder druk. Vanuit verschillende hoeken wordt geprobeerd om het middenveld monddood te maken, af te bouwen.”
Zijn de commons wel tegen deze druk opgewassen?
“Vertrouwen is letterlijk een rooskleurig boekje, (lacht) maar ik zie de toekomst niet rooskleurig in, wat onze politieke leiders betreft. Wel zie ik meer en meer mensen die zelf van alles opzetten, heel vaak vanuit een pure noodzaak. Zo kom ik vaak in Oekraïne. Daar zie ik bijvoorbeeld alternatieve onderwijssystemen ontstaan. Mensen gaan zelf klassen organiseren. Het zijn schrijnende pogingen van mensen die onder druk van de oorlog en de crisis noodgedwongen samenwerken om de boel draaiende te houden. De commons ontstaan vaak in zo’n crisissituaties, in heel kwetsbare omgevingen. In contexten waar mensen door de overheid in de steek zijn gelaten en niet de middelen hebben om zich door de markt te laten bedienen. Ik denk bij ons aan mensen die in armoede leven en elkaar op verschillende manieren helpen. Dat zijn contexten waar wij middenklassers vaak weinig gevoel voor hebben. Maar dat is aan het veranderen, omdat net ook de middenklasse onder druk komt te staan.”
Volgens u is cultuur een van de grootste gemene goederen die we hebben?
“Zeker. In mijn boekje geef ik een banaal voorbeeld: als ik ‘goeiemorgen’ zeg tegen mijn buurman, word ik daar niet voor betaald, en geen politieagent die mij zal beboeten als ik het niet zou doen. Ik zie cultuur dus heel breed. Het zijn de woorden die we spreken en alle andere middelen die we hebben om betekenis te geven aan onszelf en aan onze omgeving. Om na te denken over wie wij zijn, waar we leven, … Cultuur is een zeer grote zingevingsmachine. Dat zit ook in heel alledaagse dingen. Waarom moet ik dat document invullen? Waarom moet ik weer naar die vergadering? Dat zijn ook zingevingsvragen.
Kunst is dus maar een deel van onze cultuur, maar ze houdt ze dynamisch en in beweging. Als cultuur een groot bad is met allemaal tekens om zin aan ons leven te geven, dan heeft kunst de taak om daar altijd nieuwe tekens bij te steken. Als ze enkel troost of schoonheid biedt of ons bevestigt, krijg je een status quo. Zonder experiment, zoals een totaal nieuw concept van een roman, wordt cultuur arm en schraal. Daarom denk ik dat kunst moet wringen, ons wakker houden, bevragen hoe wij leven. Toen ik 14 jaar was en voor de eerste keer een roman las waarin homoseksuele relaties voorkwamen, was dat een klap in mijn gezicht. Ik besefte, o dat bestaat ook.”
In Vertrouwen beschrijft Pascal Gielen hoe de manier waarop de democratie functioneert, altijd hand in hand gaat met hoe naar kunst en cultuur wordt gekeken. In de representatieve democratie van de jonge natiestaten, waar de gegoede burgerij centraal staat, is echte of goede kunst de kunst van de burgerij. In de tweede helft van de twintigste eeuw staat een mondige middenklasse op die wil meepraten. De deliberatieve democratie waar inspraak centraal staat krijgt vorm. Niet langer de burgerij, maar de witte middenklasse is nu de bevoorrechte klasse die het culturele landschap gaat bepalen. De voorbij decennia gingen de verdere horizontalisering en diversifiëring van de samenleving ook dit model intensief bevragen.
“Deze derde democratiseringsgolf noem ik ‘agonistisch’. Ze wordt aangedreven door verschillende groepen die zich niet vertegenwoordigd voelen in de cultuur van de witte middenklasse. Deze agonistische cultuur drijft heel vaak op protest, op tegenculturen en het idee dat collectieve creativiteit belangrijker is dan die van de individuele kunstenaar. Kunst en cultuur worden gezien als een gemeen.
Op de voorbije editie van de befaamde internationale kunsttentoonstelling Documenta in het Duitse Kassel zag je dat heel scherp. Er was heel veel werk van groepen, waarbij je niet meer wist wie nu de kunstenaar was. Vaak ging het over inheemse bevolkingen en groepen die op een collectieve manier hun eigen cultuur terug op de kaart trachten te zetten.
Het Spaanse collectief INLAND is hier een mooi voorbeeld van. In het midden van Spanje is van noord naar zuid een strook land door de overheid gevrijwaard, waarlangs schapen en hun herders sinds mensenheugenis met de seizoenen meereizen. Die lange historische traditie wordt bedreigd door promotoren die de streek proberen vol te bouwen. De kunstenaars van INLAND willen die route vrijwaren door mee te trekken met de herders, en de hele maatschappelijke problematiek te herformuleren als een kunstproject. Dat zijn de nieuwe, agonistische manieren van werken. Die zetten heel erg in op doén. Zo formuleren ze ook een kritiek op veel kunstenaars die wel de mond vol hebben van activisme, maar bijvoorbeeld de wereld rondvliegen om hun ecologische kunst op biënnales te gaan presenteren. Agonistische kunstenaars voegen meer de daad bij het woord. Dat is een belangrijke verschuiving.”
Collectieven als INLAND zetten de manier waarop wij doorgaans kunst definiëren op losse schroeven. Op welke manier is hun werk artistiek?
“Hun hele project is een artistieke performance. Eigenlijk is dat het verhaal van Marcel Duchamp, de kunstenaar die honderd jaar geleden een urinoir het museum binnenbracht en zei dat het kunst is. Je zet alles op losse schroeven. Net als Duchamp bevragen ze ons denken over kunst. In die zin is hun werk radicaal artistiek, bijna zoals dat van de klassieke avant-garde.”
Wat betekenen zo een agonistische kunstpraktijken voor een cultuurbeleid?
“In een agonistich geïnspireerd cultuurbeleid zeggen niet enkel experts in een subsidiecommissie wat kunst is en wat niet, en wat dus geld moet krijgen en wat niet, maar onderhandelen kunstenaars daar zelf met elkaar over. Zo doen ze dat in Clubture. Dat is een netwerk in Zagreb waar kunstenaars elk jaar twee weken lang met elkaar in discussie gaan over wat kunst is, waarom ze geld nodig hebben, en waar ze de middelen ook verdelen. Tot nu toe functioneert dat goed. Je krijgt een heel andere dynamiek doordat een competitiemodel wordt ingeruild voor een overlegmodel. En daar komt dezelfde kwaliteit uit als in modellen waar alleen experten over die zaken beslissen. Ons Vlaams model is een competitiemodel, waar de een verliest wat de ander krijgt. Dus gaat iedereen uiteindelijk lobbyen voor zichzelf, op het kabinet of via mannetjes in de commissie, om ervoor te zorgen dat ze er toch bij zijn.
Pas op, ik heb niets tegen experts. De stem van de expert is evenwaardig. Maar je hebt ook ruimte nodig voor discussie én voor agonie. Dat wil zeggen dat je er rekening mee houdt dat er altijd mensen zijn die niet vertegenwoordigd zijn en die zich niet kunnen uiten op een manier die wij begrijpen. Daar moet je ook ruimte aan geven.”
Is dat niet het gevaar bij de commons: dat zij die de woordenschat beheersen, vaak toch weer de middenklasse, uiteindelijk de overhand nemen?
“Dat is zo, dat moet altijd bewaakt worden. In Napels bezette een groep kunstenaars in 2012 het gebouw Ex Asilo. Ze beslisten om het gebouw als een gemeen goed te beheren. Elke maandag om vier uur komen de gebruikers bijeen in een ‘assembly’ waar iedereen welkom is. De regisseur van de Netflix-serie Comorra zit er samen met de lokale carnavalsvereniging om er over het gebruik van de ruimtes te beslissen. Op een bepaald moment merkten ze zelf dat het meer en meer een middenklassebedoening werd, en de groep heeft zichzelf terug opengebroken. Ze zijn bijvoorbeeld bootvluchtelingen gaan uitnodigen en hebben een ‘constitution for civic use’ opgesteld, waarin ze hun principes hebben verankerd. Daar staat letterlijk in dat er een genderbalans moet zijn, dat diversiteit bewaakt moet worden, dat er aandacht moet zijn voor verschillende sociale klassen, enzovoort.”
De voorbeelden die u geeft zijn lokale initiatieven. Hoe zou een commons beleid er op grotere schaal uitzien?
“Het systeem van Clubture werkt met vijftig organisaties. Als we het hebben over de kunsten in Vlaanderen dan zitten we natuurlijk op een andere schaal. Maar je kan niet anders dan daar op een soort van lokaal stedelijk niveau mee beginnen, en stap per stap onderzoeken hoe je dat kan opschalen.
In het district Antwerpen gaat de burgerbegroting in die richting. Alle inwoners kunnen jaarlijks een project indienen. Daar wordt tien procent van de begroting voor gereserveerd. Dat is 1,4 miljoen euro waarvan de stad zegt, burgers kunnen er zelf over beslissen. Op de ‘dag van de burgerbegroting’ komen alle indieners samen om het over hun plannen te hebben. Dat werkt fantastisch. Ik zat daar met Chassidische joden te discussiëren over een project voor het ondersteunen van vrijwilligers in de joodse gemeenschap, en zat daar zelf omdat we een experimentele film wilden maken over het verdwijnen van de bruine kroegen als ontmoetingsplekken. Uiteindelijk werd een shortlist opgemaakt en daarna werd er gestemd. Ze hebben het alle twee gehaald. Er valt nog veel op aan te merken hoe het systeem werkt. Maar je ziet hoe mensen uit de meest uiteenlopende achtergronden met de meest uiteenlopende projecten met elkaar in gesprek gaan over hun noden.”
We leven in een tijd van wantrouwen. Voor commoning is vertrouwen nodig, maar commoning biedt ook de beste dam tegen dat wantrouwen?
“Voor de commons is vertrouwen het eerste basisprincipe. Het ontstaat wanneer je een geheim met elkaar deelt. Bijvoorbeeld, kunstenaars die elkaar toevertrouwen dat ze wel op een biënnale staan maar eigenlijk niet rondkomen, hun energierekening niet meer kunnen betalen. In het delen van die kwetsbaarheden ontstaan commons initiatieven. Dat is de echte kern. Daarvoor is fysieke nabijheid erg belangrijk. Digitale vergaderingen, dat werkt niet. Je moet met elkaar in contact zijn om elkaar te vertrouwen. Internationale handelaars weten dat ook.
Om dat op te schalen en weer vertrouwen op te bouwen in de samenleving, de politiek, moet je de intieme kring overstijgen. Daarvoor heb je semipublieke ruimtes nodig, waar je samenkomt met mensen die je vertrouwt omdat je een bepaalde interesse met elkaar deelt. Dat kan een theaterzaal zijn, waar je samen met mensen met een heel andere achtergrond van een voorstelling geniet, maar ook voetbalvelden of scholen waar ouders langs de lijnen of aan de poort elkaar fysiek ontmoeten. Of een verlaten schuur waar een rave party wordt georganiseerd.
Een van de voornaamste redenen waarom de mensen die in 2023 de rave in Sint-Truiden organiseerden voor de rechter moesten verschijnen, was dat ze ‘een commerciële activiteit’ uitvoerden zonder dat ze een btw-nummer hadden. Dus je bent óf gesubsidieerd, óf je werkt met een btw-nummer op de markt, en alles wat daartussenin zit kan niet? Dat is ridicuul. Zo timmeren we de tussenruimte waar mensen spontaan dingen organiseren dicht.
Ik zie het als een opdracht voor wij burgers zelf om die ruimte te creëren, maar ook als een taak van de overheid om ze te vrijwaren van de commerce. Tegelijk moet de overheid zich hoeden om alles te beregelen. Ze moet zorgen voor een kader, maar daarbinnen moeten mensen zo vrij mogelijk zelf zaken kunnen organiseren. Het gaat over vertrouwen.”
interview Joon Bilcke
tekeningen Karina Beumer