Help, ik val!

Dominique Vergote over hoe het wegvallen van houvast ook louterend kan zijn.

De stoel, de zetel en het bed

Vier boterhammen, een tas warme melk, een potje vleessalade, een potje aardbeienyoghurt, wat margarine in een voorverpakt minischaaltje, een pilletje in een plastic zakje met haar naam erop, een witte servet met logo, een vork, een lepel, een mes en een dessertlepeltje op een bruin dienblad wordt op tafel gezet. Ze herkent het. Etenstijd. Wieske hijst zich moeizaam van haar zetel naar haar stoel aan tafel. Saskia smeert haar boterhammen, verwijdert de korsten, opent de tas hete melk, trekt het zilvertje van de yoghurt en de margarine, scheurt het zakje met pilletje open, zegt voor de dertigste keer vandaag ‘Smakelijk’ met een net iets te luide stem en verlaat de kamer. Wieske proeft van de besmeerde boterham. Na een tweede poging valt alles uit haar handen en laat ze de kruimels voor wat het is. Ze neemt een slok te warme melk en verschiet. Dan maar grijpen naar het potje yoghurt. Na 2 hapjes wordt haar interesse gelokt door het kleine vlootje margarine. Ze bekijkt het nieuwsgierig, ruikt en likt er even aan. Ze herkent het niet. Intussen steekt ze nog wat kruimels brood in haar mond, de vleessalade bevalt haar wel. Nog even de margarine proberen maar ze vindt het niet lekker en dus laat ze het maar voor wat het is. Het pilletje komt in haar vizier. Ze slikt het door samen met een hap yoghurt. Het zoete van de aardbeien smaakt haar en dus moet de yoghurt er helemaal aan geloven. Dan maar weer wat brood. Dit gaat zo door tot alles op is. Zo heeft ze het geleerd, alles opeten, niets verloren laten gaan.

Ze blijft dromerig zitten tot Saskia opnieuw binnenkomt. Met twijfel in haar ogen kijkt ze op: ‘Wat moet ik nu doen? Mag ik naar de zetel? Komt er mij iemand helpen om mijn slaapkleed aan te doen? Hoe geraak ik in bed?’ Ze zoekt naar houvast in haar onzekere wereld.

Wieske, wat lijk je kwetsbaar in je zorgzaam afgebakend wereldje. Hoe is het daar? Hoe voelt het wanneer alle houvast uit je handen lijkt te glippen? Waar is de vrouw van weleer? De vrouw die haar leven vastberaden leefde, met vallen en opstaan, soms ups, soms downs. Die doorheen het leven leerde om zich op te trekken aan bakens die ze zelf installeerde. De vrouw die steeds bleef geloven in het vinden van een uitweg. Iemand die niet klaagde maar handelde. Een vrouw die ondanks en dankzij de tegenslagen leerde om aan te pakken, léérde om aan te pakken, want net als ieder ander mens werd ze ooit als een kwetsbaar, hulpeloos baby’tje geboren, houvast zoekend bij haar moeder, toen van vastberadenheid nog geen sprake was.

De veilige moeder

We schrijven 1929 wanneer Wieske wordt geboren als tweede in een gezin van kleine boeren. Haar ouders Leontine en Gustaaf trouwden laat maar krijgen toch nog vijf kinderen. Op de boerderij zijn er biggetjes, een Dobermann, een paar koetjes, een paard. Het zijn haar vrienden. Kippen scharrelen op het erf. Zoals dat op een boerderij hoort, helpt ze waar ze kan. Ze loopt school vlak in de buurt, speelt met de vrienden op straat en iedere zondag stapt ze samen met haar moeder en broers en zus naar de mis in een naburig dorp. De orde, de regelmaat, de rust, en vooral haar moeder bieden haar een veilige thuis. In 1940 breekt de oorlog uit. Ze vindt het jammer dat ze haar plechtige communie niet in gewone omstandigheden kan doen. (Ze had graag een nieuw kleedje gehad.) Ze voelt de angst van moeder wanneer er bommen vallen of een vliegtuig crasht. Op zo’n momenten wordt ze snel naar de kelder geloodst, waar ze schuilen tot het gevaar geweken is. Moeder Leontine kan haar altijd op haar gemak stellen. Honger hebben ze niet, op de boerderij is altijd wel iets te eten, er worden aardappelen gekookt, een ei geroerd en er is altijd melk voorhanden. Tegen iedere soldaat gedragen ze zich vriendelijk. “Het zijn ook gewone mensen die liever zouden thuis zijn”, leert hun moeder hen.

Een breuk in die veiligheid ontstaat als haar vader ziek wordt en een jaar later sterft. Wieske is 14. Haar oudere broer runt zo goed en zo kwaad als het kan de boerderij. Zij blijft thuis van school en helpt waar ze kan. Moeder blijft de spilfiguur.

Niet trunten, doordoen!

Drie jaar later wordt ook Leontine ziek en sterft ze aan tuberculose. De vijf kinderen blijven stuurloos achter. Als oudste meisje voelt Wieske zich meteen verantwoordelijk en blijft ze niet bij de pakken zitten. “We zijn gezond en kunnen werken en we hebben elkaar”, spreekt ze zichzelf en de anderen moed in. Zo installeert ze een stevige houvast waarvan zij de motor en vaste pion wordt. Met hier en daar wat steun van de familie leert ze het huishouden runnen, het budget beheren, onderhandelen waar nodig, sparen om de huur te betalen, zorgen dat er eten op tafel komt, zelf de kleren te naaien. “Het helpt niet om te trunten, doordoen.” Zo trekt ze het ouderloze gezin weer stilaan op gang. Er wordt geld verdiend en het lukt om er samen weer bovenop te komen. Werken is de sleutel. Daarnaast wordt er ook wel eens plezier gemaakt met de nichten. Haar oom houdt intussen een oogje in het zeil, dat er geen ‘baldadigheden’ gebeuren en dat ze zich vroom gedragen.

Tot iedereen begint uit te vliegen en ook Wieske ruimte voelt om een nieuwe thuis te zoeken. Ze is intussen 32. Ze kijkt uit naar een man waarmee ze ‘een bestaan’ kan opbouwen. Haar oog valt op Gilbert. Een serieuze man en harde werker. Met haar als drijvende kracht starten ze een groentebedrijf op. Samen creëren ze een veilige buffer voor in tijden van nood want het is belangrijk dat niemand iets tekortkomt. Des te meer wanneer ze drie kinderen op de wereld zetten. Een gezin om voor te zorgen, het geeft haar een nieuw elan. Ze houdt van werken en bezig zijn. De drukte doet haar goed, biedt haar veiligheid, leidt haar af van mogelijke besognes. Bovendien is daar ieder jaar weer de zekerheid van de seizoenen, dat ze opnieuw kan beginnen met planten, verzorgen en oogsten. Dat schenkt haar telkens weer vreugde. Na regen komt er altijd weer zonneschijn!

Als de kinderen het huis uit zijn wordt het even moeilijk om niet meer te moeten zorgen. Toch laat ze zich niet kennen. Ze gaat mee op daguitstappen, bouwt een vriendenkring waar ze nu en dan mee afspreekt, wekelijks volgt ze de tekenacademie, een nieuwe hobby. Zo zorgt ze ervoor dat het leven boeiend blijft. Maar met de jaren merkt ze dat het allemaal zo vlot niet meer gaat. En voor het te veel wordt beslist ze samen met Gilbert om wat kleiner te gaan wonen, op voorwaarde dat er een klein lapje grond bij is. Ze is bereid iets af te geven, maar er zijn grenzen! Groenten blijft ze kweken op beperkte schaal. Ze ontdekt het bestaan van paprika’s, broccoli, aubergines, venkel, kerstomaatjes. Bloembakken blijft ze vullen. Voor henzelf maar ook voor de kinderen natuurlijk. Onkruid blijft ze nog steeds de baas. Kunnen blijven werken is haar geluk en biedt haar de zekerheid dat het allemaal nog gaat, ze houdt het onder controle. Alles een beetje langzamer maar met dezelfde vastberadenheid. “Ook traag maar gestaag krijg je veel gedaan”, is haar spreuk.

Tot het plots op is en niet meer lijkt te lukken en ze na wat omzwervingen in een Woon- en zorgcentrum belandt.

Dat weet ik nog!

Daar bezoek ik je nu geregeld. In het begin leek alles hetzelfde maar de vastberaden blik in je ogen is geleidelijk verdwenen. Meer en meer kwamen er vragen: Hoe kom ik hier? Zou ik nog kunnen autorijden? De weg naar Hulste, is dat via de Brugsebaan? En waar woonde ik nu weer? Voor de namen van je 6 favoriete nichten tel je op de vingers van je hand en loop je gezwind het rijtje af: Hilda, Roza, Laura, Paula, Sonja, Vera. Tot je aan zes bent. “Ah… Ik weet het nog!” lach je dan. Het Onzevader in het Engels, “Ik ken het nog!” Gedichtjes uit je kindertijd komen onverwachts vanuit een verborgen plek naar boven. Liedjes van vroeger zing je vrolijk mee. Je herkent het! “Ik heb drie kinderen: Dominique, Pieter en Caroline.” “Ik weet het nog!” “Hoeveel kleinkinderen was het nu weer?” Aarzelend, “Zijn het Lies en Jonas? Zie je wel, ik weet er toch nog iets van!”

Onze bezoekjes zijn een vertrouwd ankerpunt. “Gelukkig zijn jullie daar nog!” Maar de tomatenplant die in het voorjaar op jouw vensterbank gezet wordt herken je niet meer. Je weet niet wat een courgette of paprika of een geranium is. In de gang verdwaal je. Je zoekt je weg, stelt een vraag, kijkt onzeker rond. Je kamer met jouw naam erop – ach, dat herken je! Is het nu avondmaal of middagmaal? Heb ik al gegeten? Mag ik mij al verzetten naar de zetel? Wanneer kom je terug? Je onthoudt het niet.

Je hoeft ook niet meer alles te weten, je dient niet meer te zorgen en te overleven. Meer en meer doen anderen dat voor jou. Je vertelt minder over je moeder, of over de tijd met je broers en zus samen. Je leeft meer in het nu en ontdekt iedere dag de dingen om je heen alsof ze totaal nieuw zijn. Daarvan lijk je te genieten of daar berust je in of aarzel je. En af en toe is daar die blijheid dat je nog iets herkent. “Ik weet het nog!” En dan zie ik iets van de fierheid en vastberadenheid van vroeger in jouw ogen.

Rust

Soms doet het mij denken aan een pasgeboren baby die de wereld weerloos binnenkomt, maar dan omgekeerd. Zo’n baby grijpt naar de wereld, laat zich schreeuwend horen, zoekt naar de borst. Naar een houvast om te leven. Zoals jij ook ooit deed. Nu laat je geleidelijk weer los. De uiterlijke wereld wordt minder belangrijk. Nieuwsgierig vraag ik me af wat er zich binnenin jou afspeelt. Zou je daar een houvast hebben? Zou je daar nog krampachtig naar op zoek zijn?

Je lijkt te aanvaarden dat de dingen zijn zoals ze zijn. Je geniet van wat op je af komt. Als je pijn hebt dan voel je het aan als vervelend, is die pijn even weg dan maak je je ook geen zorgen. Kom ik op bezoek, dan ben je blij en dankbaar. Geeft er iemand aandacht aan jou, dan geniet je ervan. Wordt een medebewoner kwaad op jou, dan voelt het even ongemakkelijk maar je bent het zo weer vergeten. Je stelt je geen vragen, je leeft in ieder nieuw moment. Je bent kwetsbaar geworden, toegankelijker, speelser, zachter. En ook dat laat je toe. Je gaat niet in verzet, je geniet van wat er is. Misschien heb je eindelijk rust gevonden.

Vrije val

Vallen lijkt altijd iets akeligs. Vertrouwde zekerheden die vervagen. Maar dit vallen lijkt iets nieuws te brengen. En niet alleen voor jou. Soms krijg ik het gevoel alsof we beiden aan het vallen zijn. Alle twee worden we weerlozer, zachter, speelser, kwetsbaarder. Ik zie je net als ik genieten van ons samenzijn. Van ons samen lachen, van het zingen, van het plagen of spelen, van het elkaar aanraken, van de verhalen die ik je vertel, van de gedichtjes die jij mij voorzegt. En ik vind het fijn om je zo, samen in vrije val, te leren kennen in ieder nieuw moment.

Houvast of niet… het maakt allemaal niet meer zoveel uit. Dat is wat het leven mijn moeder en mij nu biedt.

Dominique Vergote