ENTER FESTIVAL

Van 26 tot 29 april 2018 vindt in Brussel het vierde ENTER festival plaats. Na doortochten in Gent en Antwerpen, waar ook de Unie telkens haar werk presenteerde, wil de komende editie in Brussel nu een paar nieuwe ijkpunten plaatsen.    

An Van den Bergh is stafmedewerker sociaal-artistiek werk bij Demos, het kenniscentrum participatie en al sinds de Gentse editie vanuit haar ondersteunende rol op het festival betrokken. Voor ENTER Brussel engageerde Demos Bie Vancraeynest als coördinator. Zij werkte de voorbije tien jaar in jeugdhuis Chicago in de Brusselse Vaartstraat en kent de stad als haar binnenzak. Ewout D’Hoore is theatermaker en begeleidt één van de vier bewonersgroepen die het festival mee vorm geven.

We zien elkaar op een druilerige dag in ‘de Tropicana’. Tot voor enkele jaren een kroeg van bedenkelijk allooi, nu een ontmoetingsplek voor mensen uit de buurt. De ruimte wordt verwarmd met twee elektrische vuurtjes die de geest geven als de waterkoker wordt aangezet. Door het raam kijk je op de majestueuze gevel van de KVS.

Sinds de eerste pioniersjaren van het sociaal-artistieke werk en het opzetten van het festival is er veel gebeurd. Intussen is het begrip ‘participatie’ nog nauwelijks weg te denken uit de kunsten. Wat is in het huidige landschap nog de eigenheid van het festival?

An: “Ik ken weinig festivals die gelijkaardig zijn. Maar de vraag die je opwerpt is wel heel hard gesteld geweest na de editie in Antwerpen. Sowieso is het altijd moeilijk geweest om het DNA van het festival duidelijk te krijgen. Ofwel werd het festival als een sociaal-artistiek festival gecommuniceerd naar het sociaal-artistieke veld. Maar om aan een breed publiek uit te leggen waar het nu eigenlijk over gaat, dat is iets anders. Dan komt men snel bij ‘sukkelaars op scène’. Of het is het festival van de sociale sector, het zijn niet echt kunsten. De term sociaal-artistiek is altijd beladen geweest. Daar wordt door iedereen van alles op geprojecteerd en dat zorgt voor wrijving. Als je daar een festival op ent, zit daar diezelfde wrijving op.”
Ewout: “In Brugge en Gent was het heel erg een gezamenlijk feest van de sociaal-artistieke organisaties. In Brugge was er het enthousiasme van mensen die uit hun eigen hokje kwamen en elkaar vonden in een festival, in Gent straalde dat al meer ‘wij zijn even belangrijk als de rest en ook al zitten we aan de rand we voelen ons niet minder dan de grote cultuurhuizen’ uit. Na Antwerpen is de complexiteit groter geworden.”
An: “De vraag voor ENTER Brussel was hoe we de actuele discussies rond participatie, diversiteit, co-creatie, … in één duidelijke identiteit konden vatten.”
Ewout: “Het was duidelijk dat ons gewoon tonen aan de mensen niet meer volstond. We moesten met meer fundamentele vragen aan de slag. Die vragen gaan over participatieve kunstpraktijken, en die overstijgen het louter sociaal-artistiek werk. Dat laatste heeft zijn plek veroverd en is vrij duidelijk afgebakend. Maar als het over participatieve kunstpraktijken gaat, gaat het over de hele samenleving en de rol van kunst daarin. Dat zijn boeiende perspectieven en boeiende vragen om het festival te herdenken.
Daarnet zei jij dat participatie overal begint binnen te dringen. Maar het is een fucking modewoord. De inhoud, de context, de legitimiteit van dat woord ligt heel erg op straat en wordt door heel veel mensen geclaimd. Voor mij staan we pas aan het begin van de zoektocht naar wat participatieve kunstpraktijken nu precies zijn en naar wat dat kan betekenen voor de legitimiteit en impact van kunst.”
An: “De vragen blijven eigenlijk dezelfde als in de beginjaren van het festival: hoe leg je kunst in vele handen? Hoe kan het democratisch zijn? Terwijl sociaal-artistieken aan de slag gaan met zij die ondervertegenwoordigd of onderbelicht zijn in het kunstenveld, worden deze vragen nu breder gesteld en door meer mensen beantwoord.”

Hoe zijn jullie te werk gegaan?

An: “We hebben eerst via een open call participatieve kunstpraktijken gezocht, maar ook Brussels talent. De oproepen werden heel breed verspreid, in verschillende talen, en daar zijn meer dan tweehonderd reacties op gekomen. Daar zaten typisch sociaal-artistieke zaken tussen maar ook veel andere. We hebben een twintigtal mensen een eerste selectie laten maken. Een diverse groep, mannen en vrouwen, verschillende culturele achtergronden, Nederlands- en Franstaligen, mensen uit de kunst en uit de rand.”
Bie: “Als ik zag hoeveel projecten er bij waren van kunstenaars die participatief willen werken, maar die je kant en klaar een representatief staal Brusselse bewoners moet aanbieden dan denk ik, zo kan ik het ook ! Genre ‘we gaan overal postkaarten in de bus steken waarop staat dat we die dag in het Gemeenschapscentrum staan en je je lievelingsherinnering kan binnenbrengen’. Zo marcheert het toch niet!”
An: “Uiteindelijk zijn er ongeveer honderd projecten overgebleven. In de vier wijken waar het festival plaatsvindt – Laken, Haren, Woluwe en de buurt rond de Begijnhof kerk in het centrum – stelt een groep bewoners er het programma voor hun wijk uit op.”

Hoe stellen jullie die bewonersgroepen samen?

An: “We zijn in elke buurt begonnen met straatacties. We kozen overal een actie die gelinkt is met de buurt. In Laken kozen we voor breien omdat daar ook al een eigen textielproject is. In Woluwe zijn veel consulaten en zo, daar maakten we badges op basis van landkaarten.”
Ewout: “In Laken spraken we tijdens het breien iedereen aan die voorbijkwam. We deden dat aan het gemeenschapscentrum Nekkersdal maar ook twintig minuten fietsen verder, in la Cité Modèle. Dat is een soort Brusselse variant van Le Corbusier: grote woonblokken met veel ruimte ertussenin, waar ook heel veel armoede is. Dus twee heel verschillende contexten. Aan de ene kant een vaste kern van usual suspects waar je snel doorheen bent: de verenigingen van een Femma tot de bakfietsouders die daar hun eigen festivalleke hebben. Maar je wil dat het over iedereen gaat, niet alleen over het dun Vlaams progressief laagje. Dus zoek je ook de moeilijke buurten op, en ga je vragen wat daar betekenisvol zou zijn. Het was in beide buurten niet gemakkelijk om mensen aan te spreken. Je moet weten dat Brussel een realiteit is waar mensen al de hele tijd worden lastig gevallen. Mensen zijn ongelooflijk getraind om zich daaraan te onttrekken. Er is participatiemoeheid. Welke parkjes willen ze, welke bomen, hoe moet de wijk ontworpen worden? Ze gaan niet nog eens breien rond een boom.”
Bie: “Maar die straatacties waren hoe dan ook een goede manier om de buurt te voelen. Dan ontmoet je poetsvrouwen die zeggen, denk jij dat ik tijd heb om te zitten breien, ik werk twaalf uur per dag.”
Ewout: “Of die dame die een bar en restaurant heeft en die graag wou meedoen maar die om zeven uur opstaat en om één uur naar bed gaat. En die zich afvroeg wie de bar gaat bemannen als zij bij ons is, en wie op de kinderen gaat letten.”
Bie: “In Laken zei een op de twee mensen dat ze niet weten of ze er in april nog zullen wonen.”
An: “De uitdaging is om te komen tot een programma waar mensen samen hebben kunnen over beslissen. Zonder dat het één afgebakende groep is die uiteindelijk zal stemmen, want dat is niet zo.”
Bie: “In de Begijnhofwijk doen we sessies op dinsdagavond en woensdagnamiddag. Met wie moeilijk in groep praat spreek je apart, zodat elk op zijn eigen tempo het programma kan ontdekken, zeggen wat hij of zij interessant vindt.”
Ewout: “Volgende week ga ik countrydansen met een groep bewoners die niet tot in Nekkersdal komt. Ik ga met hen meedansen en daarna ga ik met hen in gesprek over het programma. We zullen wel zien of dat lukt, maar we hebben die oefening wel al gedaan. Met een divers publiek praten over hele concrete voorstellingen uit de brochure, over welke voorstellingen in de buurt zouden moeten te zien zijn tijdens het festival. Zonder het te gaan verkleuteren. Het is mogelijk. Je voelt nu al de legitimiteit van het proces. Er komen goede en juiste vragen, argumenten worden begrepen door iedereen en gedeeld.”
  
Hoe ver ga je in het uit handen geven van het programma?

Ewout: “We komen met een doos en we vragen om die doos vorm en inhoud te geven. Maar het is niet een pervertering van de realiteit, in de zin van ‘het is carnaval en jullie krijgen de sleutels van de stad’. We betrekken zo veel mogelijk mensen, maar wij blijven verantwoordelijkheid nemen. We schuiven ze niet af. We geven meer verantwoordelijkheid aan meer mensen, en dat lukt altijd.”
Bie: “De insteek van het festival is ook niet om het talent van de wijk te laten zien, het mag geen parcours d’ artistes worden. Want plots blijken er heel veel kunstenaars in de buurt te zijn. ‘Je viens avec mes plantes’, zei iemand. Hij had een gigantisch herbarium en stelde dat instant tentoon waar we het festival aan het voorstellen waren.”
Ewout: “We willen dat ruimte geven. De mix tussen het herbarium en wat zogenaamd kwaliteitsvol is, is betekenisvol. Daar denken we vooral samen over na. Wat moet kunst zijn, wat is interessant, wat niet… Ik ben niet meer geïnteresseerd om gewoon een publiek iets voor te schotelen, wel om mensen een andere positie te laten innemen. Meer dan participatief theater gaat het over via kunst een nieuwe ruimte mogelijk maken binnen de samenleving, waarbinnen nieuwe relaties denkbaar en speelbaar worden.”

Wat heeft het festival voor het brede publiek te bieden?

Bie: “Er zijn gewoon hele goede en plezante dingen te zien. De buurten zijn ook interessant om te ontdekken, het is een andere kant van Brussel. Dat is ook voor Brusselaars interessant.”
An: “Wat ENTER was is het nog steeds: scouten of interessant werk zien. Maar het proces heeft veel meer om het lijf dan de voorbije edities.”

www.enterfestival.be

enterview Joon Bilcke