EEN NIEUW SOCIAAL CONTRACT

Hoe moet onze sociale zekerheid er binnen 5, 10 of 20 jaar uitzien? Voor Bea Cantillon is het duidelijk: onze welvaartsstaat heeft een fundamenteel nieuw sociaal contract nodig.    

Bea Cantillon leidt het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck aan de Universiteit van Antwerpen. Ze is een autoriteit als het gaat over sociaal beleid in België en in Europa. Met het Centrum onderzoekt ze al meer dan dertig jaar de sociale ongelijkheid en het verdelingsvraagstuk in de welvaartsstaat. En van de inzichten die dat oplevert, wordt een mens niet bepaald vrolijk. Want hoewel onze sociale zekerheid zich wist aan te passen aan de sociale, economische en demografische evoluties, slaagt ze er sinds de jaren tachtig nergens in ons rijke Westen nog in om de ongelijkheid in de samenleving terug te dringen. Wat meer is: de ongelijkheid neemt opnieuw toe, behalve in een paar Europese landen, waaronder België. Daar is ze redelijk stabiel gebleven. Maar ook deze stabiliteit is eindig, en verbergt bovendien een ander probleem.

Bea Cantillon: “Wat we zien is dat de groepen onderaan onze samenleving steeds meer onder druk komen te staan. Die glijden af. Mensen zonder werk, laaggeschoolden, mensen met een migratieachtergrond: we zien dat de sociale zekerheid hen van langs om minder bescherming biedt. Mijn vrees is dat de druk op wie nu bij ons eigenlijk helemaal onderaan de ladder staat zich verder gaat verspreiden naar de onderkant van de middenklasse, die tot nu toe eigenlijk vrij goed gespaard is gebleven. Onder invloed van globalisering en technologisering zal de arbeidsmarktsituatie zo evolueren dat er steeds minder jobs zullen zijn, in het bijzonder voor laaggeschoolden. Bovendien zijn het net die jobs die hoe langer hoe minder sociale bescherming bieden. We observeren dat nu al in de ons omringende landen.”

Waarom slagen we er niet in om de mensen aan de onderkant voldoende te beschermen?

“Omdat een deel van die groep economisch overbodig is. Ongeveer tien procent van onze bevolking leeft in zogenaamde werkarme gezinnen. Dat is de groep gezinnen die volledig buiten de arbeidsmarkt zijn komen te staan, omdat er onvoldoende jobs zijn voor hen. Weet dan ook dat onze sociale zekerheid steunt op economische wederkerigheid. Je bouwt rechten op in functie van je bijdrage aan de economie. Op het moment dat je ziek bent of werkloos, heb je dan recht op een vervangingsinkomen. Maar als je geen economische bijdrage kunt leveren, dan komt het principe van wederkerigheid in gevaar. Voor uitkeringstrekkers gaan we meer en meer voorwaarden inbouwen, de bescherming van de sociale zekerheid is minder zekerheid geworden. Op die manier groeit de bestaansonzekerheid bij diegenen die het meest op de welvaartsstaat aangewezen zijn. Stemmen om hun uitkeringen van alles en nog wat afhankelijk te maken of te beperken in de tijd klinken steeds luider.”

Moet dan werkelijk iedereen aan het werk, of moet de basis voor de sociale zekerheid veranderen?

“Dat is de grote vraag. Waarschijnlijk is het antwoord zoals steeds, het een en het ander. Gesubsidieerde tewerkstelling via bijvoorbeeld initiatieven in de sociale economie aan de ene kant, en aan de andere kant zorgen voor een betere minimale bescherming voor wie ondanks alles de arbeidsmarkt moet verlaten.”

Waarom is dat laatste zo moeilijk? Is er werkelijk geld te kort, of is het een kwestie van ingesteldheid?

“Ja en nee. Dat is een structureel probleem. Als je de sociale minima wil optillen tot op het niveau van de armoedegrens, moet je eigenlijk eerst de inkomens verhogen van diegenen die aan het minimumloon werken. Anders wordt de spanning te klein tussen de twee. Maar als je dat minimumloon wil optrekken, moet je ook de lonen optrekken van zij die daarboven zitten. Je moet dus een hele operatie doen om heel die bodem op te tillen, en dat is een erg dure operatie. Om dat mogelijk te maken moet je de herverdeling in een hogere versnelling zetten. En daarvoor moeten de vermogens meegenomen worden. Dat is de inzet, maar dat is om velerlei redenen niet makkelijk.”

Denkt u dat daar op dit moment een draagvlak voor is?

“Nee, op dit ogenblik is dat er helemaal niet. Buiten de academische kringen wordt zelfs de analyse niet gemaakt! Het is eerder omgekeerd, de beweging gaat duidelijk in de andere richting. De realiteit wordt gewoonweg ontkend. We hebben nog altijd het beeld van de naoorlogse welvaartsstaat. We betalen een beetje meer belastingen, of een beetje minder, de sociale uitgaven worden een beetje vermeerderd, een beetje verminderd… maar ten gronde wordt de diagnose van de realiteit anno 2018 niet gesteld. Als men zegt dat men de minima wil verhogen dan antwoord ik, ik ben het daar volledig mee eens maar realiseer je dat je daarvoor de samenleving echt op een andere leest moet gaan schoeien. Dat lukt niet met wat kleine ingrepen. Om tot zoiets te komen heb je eigenlijk een nieuw groot sociaal pact nodig. Zolang men dat niet inziet, zal het beleid ook niet in die richting kunnen evolueren.”

Denkt u dat het beleid daar überhaupt nog toe in staat is?

“Het zal moeten. Het moet van daar komen. Van de politiek, de sociale partners, het middenveld, de civiele samenleving. Maar daar moet dus eerst de analyse correct worden gemaakt.”

En indien niet?

“Ja, dan evolueren we naar grote ongelijkheden. Daardoor gaan de spanningen op een bepaald ogenblik zodanig hoog oplopen dat men onder druk van de omstandigheden wel zal verplicht zijn om in actie te schieten. Kijk, we weten zeer goed wat we moeten doen. Het is geen kwestie van onwetendheid. Maar het voortschrijdend inzicht in de samenleving volgt de veranderende feiten met grote afstand. Hoe dan ook zullen de winnaars van de nieuwe economie moeten inleveren ten voordele van de verliezers. Dus speelt ook het eigenbelang van de groepen in de samenleving die geraakt gaan worden door hogere belastingen.”

Maar het zal ook uit hun eigenbelang zijn dat het systeem zal moeten veranderen?

“Ja, dat is zeer juist. Maar men moet eerst tot dat inzicht komen hé.”

Tegenkrachten

Intussen ziet Cantillon in de opkomst en de sterke groei van bijvoorbeeld de Voedselbanken een pijnlijke getuigenis van de gevolgen van de nieuwe ongelijkheidsgolf. Tegelijk ziet ze ze ook als getuigen van potentieel belangrijke maatschappelijke tegenkrachten die, als ze er in slagen om gehoord te worden, samen met de traditionele sociale organisaties een nieuwe herverdelingsagenda kunnen afdwingen.

Maar zou je ook niet kunnen stellen dat dergelijke projecten het systeem net in stand houden? Dat het bestaan van de Voedselbanken de nood aan hogere minimumuitkeringen net af houdt?

“Dat is absoluut waar. Maar mijn antwoord daarop is dat we niet anders kunnen dan problemen oplossen die vandaag bestaan in de samenleving. We kunnen daar niet ideologisch tegen zijn, alleen omdat ze structurele verandering in de weg staan. Dat kunnen we toch niet maken, hé?”

Is dat bij wijze van spreken niet een vermaatschappelijking van de sociale zekerheid, wat in de feiten een verschuiving richting private initiatieven betekent? Na de hospitalisatie- en de pensioenverzekering, de werkloosheidsverzekering?

“Mensen hebben niet veel meer over om nóg bij te dragen in private pensioenstelsels. De private verzekering in de gezondheidszorg bijvoorbeeld, loopt duidelijk tegen de limiet. De alarmkreten, bijvoorbeeld over de kosten van de ziekenhuizen, die komen van de private verzekeraars hé. En mensen privé verzekeren tegen pakweg werkloosheid, dat zal niet gebeuren omdat daar geen winst uit te halen valt. Dat is geen aantrekkelijke markt.”

Vorig jaar leidde de hervorming van de kinderbijslag nog tot een dispuut tussen de Vlaamse Regering en het Centrum voor Sociaal Beleid. Objectieve wetenschappelijke onderzoeksresultaten werden toen herleid tot subjectieve meningen. Heeft u het gevoel dat u minder dan vroeger impact heeft op het beleid?

“Ja, maar dat heeft voor een deel ook te maken met het feit dat we nu analyses maken die verder weg staan van het dagelijks beleid dan in het verleden. Toen het armoedebeleid in de jaren negentig werd vorm gegeven, gebeurde dat veel meer op basis van onderzoekswerk zoals dat van ons. Maar met mijn analyse van vandaag kan een minister alleen eigenlijk weinig doen. Er moet nagedacht worden op lange termijn, over de partijprogramma’s heen. Wij kunnen enkel proberen om het debat op dat fundamenteler niveau te krijgen.”

interview Joon Bilcke